Steunkousen en kosmische stofwolken

In de onmeetbare uitgestrektheid van het heelal, waar sterrenstelsels zijn ontstaan uit samensmeltende kosmische stofwolken, draaide de aarde onbezweken om haar as, barend een nieuwe dag.
Het was een doodnormale dag – niets nieuws onder de zon. Ik kon het hoffelijk advies van de bijdetijdse en gedreven kapster erg waarderen, om mijn haar boven op mijn kruin iets langer te laten, naar de huidige trend. Geflatteerd dat ik hip genoeg bevonden werd voor een modern en modieus kapsel stemde ik toe en legde mijn vertrouwen in haar handen (en schaar). De daaropvolgende en onomwonden mededeling dat de nieuwe look tevens het dunner worden van mijn haar zou maskeren daarentegen, kwam aan als een onvoorziene mokerslag en sloeg terstond een riante deuk in mijn kersverse ego. Volgens de openhartige, hippe lokkensnoeister zou mijn haardos dus dun aan het raken zijn. Iets wat mijzelf tot dat moment nog niet was opgevallen, maar toen ik de feiten thuis in de badkamerspiegel onder de loep nam was de harde realiteit confronterend. Vroeger zeiden de kappers dat ik zo’n dik en stevig haar had; nu keek ik erdoorheen tot op mijn hoofdhuid. Het is een natuurlijk proces; de meeste mannen krijgen er vroeg of laat mee te maken. Maar geen resterend haar op mijn hoofd die deze onvermijdelijkheid kon omarmen.

Het verliezen van haar was een teken van veroudering, verslapping en aftakeling. Het voelde alsof ik simultaan mijn mannelijkheid verloor. Terstond viel het me op dat de huid in mijn gezicht elastischer was, en dat mijn oogleden hingen. En zaten die rimpels op mijn voorhoofd er al? Het haar werd dunner op mijn hoofd, maar het had er kennelijk geen problemen mee om ineens talrijk mijn neus en oren uit te komen. Hoe langer ik in de spiegel keek, hoe meer me begon op te vallen – ik zag me ter plekke gestaag ouder worden. Voor ik het wist zou ik volledig kaal zijn, zou ik dingen vergeten, had ik blaascontroleproblemen en zou ik nooit meer zelfstandig naar het toilet kunnen gaan. Geconfronteerd met dit onverbiddelijke en niettegengaande slijtproces beraadslaagde ik of ik een uitvaartverzekering moest gaan afsluiten, of mijn vitaliteit gaan testen op de sportschool.
Om het even koos ik voor het laatste.

Uitgerekend die middag vond er in de sportschool een heuse invasie van vitale en flexibele jongeren plaats – gewapend met smartphones en draadloze oordopjes. Jongelui met kaarsrechte tanden en modieuze kapsels (en volle bossen haar), die zich geen leven zonder internet en social media kunnen voorstellen en die gewend zijn aan alle vormen van gemak. Moesten die niet naar school?
Als een haring in een ton manoeuvreerde ik me er van het ene apparaat naar het andere dat vrijkwam van jeugdclusters, en ik werd ouder naarmate de tijd verstreek toen ik als een ongenode infiltrant te midden een kliek lichamelijk soepele adolescenten stond te wachten tot de pull-up bar vrijkwam. Een van hen liep – om welke reden dan ook – achteruit op me af, tot hij per ongeluk op de neus van mijn schoen ging staan. In schijnvroomheid geschrokken verontschuldigde hij zich, en zei: ‘Oh, neemt u me niet kwalijk,’ waarop m’n adem prompt stokte en ik een steek voelde in m’n hart. Wat gingen we nou krijgen? Zei hij nou ‘U’? Fysiek geweld voelt minder pijnlijk dan met dit woord te worden aangesproken. ’t Was opnieuw een aanslag op mijn frêle ego – als een stoot op een open wond.
‘Kan gebeuren,’ glimlachte ik, vergevingsgezind – al kon ik niet ontkennen dat ik op mijn tenen was getrapt.

Er zijn mensen die geloven dat alles wat hen overkomt onbedoeld gebeurt zonder enige oorzakelijkheid. Maar deze samenloop van omstandigheden was wel erg opmerkelijk om aan het toeval toe te schrijven. Het leek alsof ik op de feiten werd gedrukt door de vibraties die ik uitzond; ik was als een magneet die de essentie van alles wat ik dacht en voelde naar me toe trok (de wet van aantrekkingskracht) en wilde daarom zo snel mogelijk naar huis. Intussen ik de spiegels vermeed – bang om er ouderdomsvlekken in te ontdekken – stoof ik met mijn handdoek opgevouwen naar de uitgang. Geremd in mijn haast hield ik de deur open voor een stokoud mannetje in poloshirt en shorts, die tergend langzaam naar binnen strompelde – god weet wat die hier kwam doen. Ik stond daar (een millennium) en kon niet zonder meewarigheid toekijken hoe de senior mij traag en bedachtzaam voorbij sjokte, toen mij opeens de bizarre gedachte overviel dat ik naar mijn toekomstige zelf stond te kijken en ik werd overvallen door intense angst. Ik moest er niet aan denken dat dit mij te wachten stond: ouderdom die met gebreken zou komen – ik schaam mij het te bekennen. Ik werd bang van mijn eigen lichaam dat zich tegen mij zou keren, bang voor incontinentiepants en steunkousen, bang om alleen te sterven in een verzorgingstehuis – zonder te weten waarom ik geleefd had.

Niet in staat het onvermijdelijke te accepteren – wetende dat de natuur zich niet door smeekbeden tot andere handelswijze zou laten lijden – vervolgde ik mijn weg, als een ijdele en oppervlakkige tijdelijke verbinding van weefsel en organen. De aarde ronde haar dag af, het baanvlak volgend om het jaar te vervolmaken en het immense heelal dijde steeds verder uit. Onvoorstelbaar kleine atomen communiceerden, duizenden kilometers van elkaar verwijderd, sneller dan het licht. Zonnen explodeerden waarbij planeten werden verzwolgen of uit hun banen werden geslingerd. Sterrenstelsels botsten en zwarte gaten smolten samen tot allesverslindende en verwoestende krachten, zonder welke er geen leven in de kosmos mogelijk zou zijn – geen aantoonbaar einde kennend...

©16082021 BjornKnoops